Slavin Eva
Nieuw lid
Bericht Nummer: 5 Aangemeld: 04-2003
Beoordeling: nog geen Stemmen: 0 | Gepost op zaterdag 03 juli 2004 - 07:51 pm: | |
Wachten. |
Ik was bang voor de straf die ik verdiend had. Ik verlangde naar de straf omdat ik die verdiend had. Ik had haar nodig, die straf. Ik wilde weer bevestigd worden. Weten dat ik slavin was, en Mistress mijn Meesteres. Daarom wachtte ik op mijn straf. Was ik bereid, het hele weekend. Maar niet voorbereid. Oh, eerst was er nog niets aan de hand. Zaterdagochtend stond ik op. Vroeg, want lang slapen kon ik niet. Wilde ik ook niet. Ik had immers straf verdiend. En uitslapen is geen straf. Dacht ik. Want alles was straf dit weekend. Maar dat wist ik toen nog niet. Eerst stond ik dus op. Zonder me aan te kleden natuurlijk. Dat was gek, bloot rondlopen in mijn eigen huis. Weten dat als mijn door mijn ramen zou kijken me naakt zou zien. En dat was spannend. En geil: ik geef het toe. Maar ik hield stand. Bleef van mezelf af. Oh wat was ik trots op mezelf. Zo dom. Want straf verdiend hebben en trots zijn hoort ook niet bij elkaar. Maar ook dat wist ik toen nog niet. Dus zette ik thee, maakte ik een boterham. Hield mijn benen wijd, mijn kut open. Dat ik daartegen zo geprotesteerd had. Wat kan ik toch een aanstelster zijn. Met mijn dijen gespreid nestelde ik me op mijn bank. En genoot. Genoot van mijn boterham, mijn thee. Van mezelf. In de spiegel aan de muur kan ik mezelf net zien als ik een beetje schuin zat. Wat was ik een mooi en gehoorzaam slavinnetje. Wat was ik tevreden. Zo stom. Ik had straf verdiend. Geen tevredenheid. Toen begon het wachten. Mijn huis werd leeg. Mijn lijf koud. Mijn kut droog. Waar was Mijn Meesteres? Wist ze niet dat ik op haar wachtte. Dat ik braaf was. Dat ik haar slavin was die straf verdiende. Waarom kwam ze niet? Mijn kut was leeg. En koud. Waar was haar hand om mij te voelen. Waar was die hand van iedereen? Van iedereen zou ik zijn. Hij Van Wie Zij Is had het gezegd. Maar er was niemand. Ik keek naar de ramen. Niemand keek terug. Ik was alleen. Mijn lijf was stijf. En droog. En koud. Waar was mijn Meesteres om me te verwarmen? Me te slaan. Hard te slaan. Zodat ik rood zou worden, overal waar zij mij raakte. Rood en warm. Maar mijn Meesteres was er niet. Was er wel een meesteres van mij? Ben ik wel een slavin? Mijn huis was leeg. Van wie was het? Het staarde mij aan. “Wie ben jij?” zei het tegen mij. Ik ben niet meer jouw huis. Want jij bestaat niet meer. Een slavin is van iemand. Jij bent van niemand. Jij bent niets. En ik was niets. Maar niets zijn is heel weinig. Dus kwamen er gedachten. Eerst de fijne: “Ik ben een slavin die gestraft gaat worden. Een slavin die wacht op haar straf. Een slavin die pijn gaat leiden. Maar nu wacht. En wachten doet ook pijn. Daarom moet ik wachten. Accepteren dat ik moet wachten. Opdat ik weet: ik ben een slavin die gestraft gaat worden. Een slavin die lijdt. Want wachten doet pijn. En pijn: die heb ik verdiend.” Maar de pijn van het wachten verwarmt je niet. Maakt je almaar kouder. En stopt je gedachten niet. Dus kwam de twijfel: “Komt ze wel? Waarom is ze er nog niet? Weet ze niet dat ik lijdt? Of weet ze het wel, maar vind ze dat ik ook dit verdiend heb? Of weet ze het wel, maar kan het haar niet schelen? Of zelfs dat niet? Denkt ze niet meer aan mij. Is ze mij vergeten. Omdat ik niets ben. Zeker niet haar slavin. Een slavin die straf verdient. Maar nu wacht totdat ze verstijft is van de kou. Nee, verstijft is van het wachten, het onvervuld verlangen.” Dan de wanhoop: “Ze komt niet. Ik weet het zeker. Ze heeft me reeds verkocht. Nee, ook die hoop is onterecht. Ik ben immers onverkoopbaar. Niemand die mij wil. En Mijn Meesteres is ongeďnteresseerd. Het maakt haar niet uit. Voor verkopen moet je aangeboden worden. Ik ben immers niet een slavin. Iedereen zegt dat. Ik ben niets. En niets kan je niet verkopen. Of weggeven.” “Ze zou me kunnen weggeven. Of me zelfs bij de straat kunnen zetten. Zoals die rommeltjes die ik laats bij het opruimen van de schuur onder mijn raam gezet heb: “om mee te nemen”. Maar zelfs dan moet je een bordje maken. Buiten zetten. Denken dat iemand misschien iets aan me heeft. Ook al kost ik niets. Ben ik eigenlijk niets meer waard. Zelfs die moeite verdien ik niet. Aan niets heeft iemand iets.” Toen het niets, dat eindeloze niets. Waar er zelfs geen zelfbeklag is. Ik denk aan mijn werk. Nee dat wil ik niet. Ik wil lijden. Ik heb straf verdiend. Op het salontafeltje zitten vlekken, die moet ik nodig schoonmaken. Nee! Mijn bloesje mist een knoopje, dat moet ik maandag niet vergeten. Nee, nee. Die nagel mag ook wel eens geknipt. Nee, nee nee. Aan de binnenkant van mijn rechter dij zit een puistje, en daar, en daar. Ohh nee, ik wil dit niet. Meer puistjes, pukkels, rare vlekken op mijn huid: ik ben lelijk! En eindelijk huil ik. Wil ik in mezelf kruipen, maar kan dat niet. Houdt mijn dijen krampachtig gespreid, terwijl mijn tranen op mijn borsten druppen. Ik verberg mijn gezicht in mijn handen. Zak voorover, schok van verdriet. Mijn gespreide dijen houden me in evenwicht. Mijn ellebogen rusten erop. Mijn gezicht raakt bijna mijn kut. Tenminste zo voelt het, want ik weet dat dat niet kan. Kon ik er maar in kruipen, me verstoppen in mijn eigen kut. Dan moet ik lachen, lachen om dat dwaze beeld. Kijk ik naar mezelf. Eerst natuurlijk naar mijn open kut. Dan zie ik mijn dijen, zo ver gespreid. Glimlach ik: ondanks alles ben ik gehoorzaam. Mijn kut blijft geopend. Bedenk ik dat Hij Van Wie Zij Is me dat gegeven heeft. Een opdracht om me aan vast te klampen. Mijn Mistress heeft dat geschenk geaccepteerd. Dwong me er aan over te geven. Doorzag mijn onnozele smoesjes. Mijn zinloze verzet. Gaf mijn wachten inhoud. Ik zucht diep. Droog mijn tranen. Richt me op. Gespreid moest ik wachten. Mijn bezwaren waren zo stompzinnig. Juist dat het mij onmogelijk scheen, geeft zin aan mijn wachten. Maakt wachten tot een straf. Een straf die ik kan begrijpen. En moeizaam sta ik op. Stijf van het verkrampte zitten. Mijn ogen prikken van het huilen. Ik loop naar het aanrecht. Nee, ik hobbel. Met moeite houd ik mij staande. Want open wil ik zijn. Opener. Ik zak door mijn knieën. Zo ben ik pas bloot. En kwetsbaar. En hulpeloos. Want bij het aanrecht aangekomen ben ik nu veel te klein. De kraan is te hoog. Ik knoei met water. Ik heb straf oh ja ik heb straf. Dankjewel Meesteres. Dankjewel Hij Van Wie Zij Is. Dankjewel iedereen die nog niet het geduld met mij heeft verloren. een heel kleine eva
voor mijn Meesteres
|